Enkele portretten van Von Clermontnazaten op volgorde van geboortejaar

Dit zou een portret zijn van Lisette op haar 22e. (1777) Ze lijkt echter beslist ouder. 

Maria Juliana Elisabeth (Lisette) von Clermont 1755-1785 trouwde in 1776 met Conrad Esajas Fabricius, 1751-1824.

Esajas was een zoon van Johan Friedrich Fabricius en Maria Klermont en daarmee in de verte familie van Lisette, zij deelden een betovergrootvader in de Klermond/tlijn. Esajas was lakenfabrikant in Aken. Lisette overleed na acht jaar huwelijk in het kraambed van haar zesde kind. Conrad Esajas hertrouwde na tien jaar met Louise Schink om nog eens tien kinderen te krijgen. 

September 1814 Carl heeft waarschijnlijk een kopie van zijn chevalier orde opgestuurd naar de koning, waarin o.a. vermeld stond dat hij voorzitter was van het kanton Gulpen, in het Frans: Canton de Galoppe geheten. De Nederlandse overheid maakte er iets anders van. Bij het noteren of overnemen van gegevens volgde iedere ambtenaar  zijn eigen 'inzicht', dus Carl werd 'Coppin de Galoppe', wat men blijkbaar voor een titel aanzag.

Carl (of Charles of Karel) Theodor Arnold von Clermont 1756-1824 trouwde in 1782 met Marie Juliane (Julie) Kopstadt 1763-1826. Ze waren volle neef en nicht omdat haar moeder Juliane een zus van vader Arnold was en daarnaast waren ze via de Kruplijn verwant.

Carl zou gestudeerd hebben in Regensburg.

Hij kreeg zeven kinderen waarvan twee meisjes zeer jong overleden. Vier zonen en een dochter groeiden op en trouwden om ook weer kinderen te krijgen, behalve zijn dochter Juliane die kinderloos bleef.

 

- Friedrich Carl Arnold 1783-1852 in Franse tijd Charles en later in Nederland vaak Karel genoemd.

- Friedrich Heinrich (Henri) 1784-1861

Juliane (Julie) Christiane 1788-1863

- August(e) 1797-1841

- Eduard 1800-1870

 

Carl von Clermont liet tussen 1790-92 het Binterimse huis bouwen, dat in Von Clermonttijden Haus Kirchfeld of Woonhuis in Egypten heette. Het ligt aan de Koperstraat 4-8 (destijds Olmenstraat) en het is een enorm hoog, diep en breed gebouw. Ten tijde van de openbare verkoop i.v.m. het faillissement na 1819, werd het beschreven als een erg kostbaar en fraai ingericht pand, in de stijl van het Von Clermonthuis.

 

Carl en Juliane beschikten over aardig wat inwonend personeel om het te onderhouden. in 1815 was er een Duitse huishoudster, Catharine Noël, die lang bij hen heeft gewerkt. Dan waren er een koetsier, die meestal ook de tuin deed, vijf dienstmeisjes en een kokkin. Daarnaast was er een 'commis', een jonge bediende, dan wel een klerk, dat is nog een vraag. Ongetwijfeld was er eveneens personeel dat niet inwoonde, omdat hun diensten niet dagelijks nodig waren. Van de dienstmeiden waren er drie uit Vaals, de rest van het personeel kwam uit verschillende steden in Duitsland.  Er stond tevens bij vermeld dat Carl vanaf zijn 2e jaar in Vaals woonde (1758). Het huis had ook stallen, die allang zijn afgebroken, waarin vier paarden stonden. Het aparte gebouw links van Haus Kirchfeld, zie foto, wordt soms ook Binterims huis genoemd, maar dat was de vroegere Kurzaal van rond 1900 en heeft niets met de Von Clermonts te maken.

 

Carl nam samen met zijn broer Adam onder supervisie van hun vader vanaf 1786 de leiding van de fabrieken op zich. Tevens was hij in de Franse tijd president van de landsvertegenwoordiging in het Roerdepartement en voorzitter van het Kanton Gulpen.

N.B.: Wat hij beslist niet is geweest , is burgemeester van Vaals. Dat was zijn oudste zoon Carl, die in de Franse tijd wethouder was en nadat de Fransen vertrokken waren in 1814, burgemeester van Vaals werd.

 

De republikeinen hadden in 1795 alle adel afgeschaft omdat die voor hen gelijk stond aan machtsmisbruik en onderdrukking. Toen Bonaparte aan de macht kwam, onderschreef hij deze mening. Maar langzamerhand begon hij toch weer adellijk onderscheidingen in te voeren, omdat hij volgens eigen zeggen, meer medewerking zou krijgen van mensen die tot de adel werden verheven. Het 'voor wat hoort wat' principe.

Van het Franse bewind kreeg Carl sr. de onderscheiding Membre de la Legion d'Honneur en in 1805/6 werd hij Chevalier/Legionaire de l'Empereur, waarvoor hij een fraaie (standaard) eed moest inleveren waarin hij toezegde met alle midden te zullen strijden voor het behoud van de Franse Republiek.  Een lege belofte, want na de val van Napoleon hield niemand zich daar nog aan. Voor het lidmaatschap van het Legion d'Honneur (de laagste klasse) kreeg men een vergoeding van 250 franc per jaar.

Gelijk met hem ontving zijn zwager en collega Johann Friedrich Jacobi dezelfde onderscheiding. Hieronder staan de 'De brief van de 'Schatbewaarder' van de Franse orde en Carls handgeschreven eed. Daaronder de uitleg.

Interessant is bovenaan de brief de republikeinse jaartelling, die van 1795-1806 de gregoriaanse kalender verving omdat die vanuit de door Republikeinen verfoeide kerk voortkwam.

Bovenaan staat: Paris, le neuf Ventôse, l'an 13. De namen van de maanden stonden nu voor aardse zaken en Ventôse was de 'windmaand' ofwel februari. Dan volgt Carl von Clermonts titel als president van het College Electoral de la Meuse inferieure. Daaronder staat iets in de trant van:

Ik heb de eer, mijnheer en beste broeder, mij tot u te richten namens de delegatie waarmee Zijne Keizerlijke Majesteit mij heeft vereerd, om u de onderscheiding toe te kennen die u als legionair mag dragen.

Ik heb de eer u te groeten.

 

Nadat de Fransen vertrokken waren en de keizerlijke adel weer was afgeschaft, konden degenen die opnieuw tot de adel wilden behoren, een aanvraag daartoe indienen bij koning Willem 1. De meeste edelen uit het ancien régime (vóór de Franse tijd), en ook enkele empire-edelen (de door Bonapart geridderden Nederlanders), deden dit.  Carl von Clermont werd in 1814 door de regering van het Koninkrijk der Nederlanden benoemd tot Ridder van Limburg, of van Brabant, afhankelijk van de bron die men raadpleegt.  Nederlandse ridders hadden in die tijd een bestuurlijke bevoegdheid via de Ridderschap waarin de edelen van een gewest verenigd waren. Hier kwamen alleen mensen van vermogen voor in aanmerking en er hoorde een kostbaar kostuum bij. Mogelijk stond er ook een vergoeding tegenover.

Carl Theodor heeft vanaf 1814 tot aan zijn overlijden in 1826 in de Ridderschap gezeten.

 

Bezittingen van Carl Theodor

In de volkstelling van 1807 en 1815 staan niet alleen de inwoners van een huis vermeld, maar ook de eigenaar. Als oudste zoon en erfgenaam had Carl verreweg de meeste panden van de Von Clermonts op zijn naam. Toen het minder goed ging met de zaken probeerde Carl Theodor in 1816 Kasteel Vaalsbroek te verhuren. Of dat gelukt is vertelt de krant er niet bij.

 

Sinds de Franse tijd begon zich o.a. door de beperkende handelsvoorwaarden en de onvermijdelijke mechanisering een crisis te ontwikkelen in de textielregio Verviers-Monschau-Aken, die rond 1840 tot een hoogtepunt kwam.

In Vaals waren de problemen al eerder merkbaar. Rond 1820 begonnen er grote openbare verkopingen plaats te vinden. Zoals de vele bezittingen van Kolonel Sternbach, waaronder een bierbrouwerij en grote voorraden graan. Dit alles werd namens zijn erfgenamen al sinds 1816 in de openbare verkoop gebracht. Makelaars waren er nog niet en een openbare verkoping via een notaris was dan de weg om te bewandelden.

 

Daarna werden begin 1820 ook de Trostorff bezittingen openbaar verkocht. Daaronder vielen Haus Pelikan, nu bekend als Schatull en de bijbehorende fabriek plus diverse molens en landerijen rondom Vaals. In die tijd hanteerde de journalistiek al de spellingsregels van professor Siegenbeek, ingevoerd vóór de Franse tijd. Toch duiken er hier en daar zuidelijke termen op zoals 'bosken' en brüketel'. Ook valt het gebruik van de g in plaats van de ch en een y inplaats van een ij op. Dat zag men als modern, terwijl het op ons eerder ouderwets overkomt.

 

De beschrijving van de inboedel onderaan het knipsel geeft weer wat men in een voornaam huishouden had aan meubels en gerei. Een scha(a)praay is een provisiekast. (denk aan schap) De arcering is het resultaat van de zoekfunctie op Delpher.nl 

 

Faillissement

Voor het grote Von Clermont Imperium viel in 1819 het doek. Het faillissement werd aangevraagd door de nog steeds bestaande Bethmann Bank in Frankfurt am Main. 

De recessie en de openbare verkoop van zoveel andere bezittingen en fabrieken in Vaals, bespoedigde de verkoop van de Von Clermont bezittingen natuurlijk niet. En hoewel er in elk krantenbericht werd gesproken over een definitieve verkoop dan wel definitieve uitkering van percentages over de schulden, is aan de krantendata te zien dat het veilen van de Von Clermontbezittingen zich doorzette tot minstens 1840. Door de langzame verkoop kon de familie mogelijk wel blijven wonen in hun huizen en gebruik blijven maken van de inboedel. De beslagname was zeer gedetailleerd en persoonlijk, ook kostbare wijnen en boeken vielen daaronder, zie links. De twee oudste zonen van Carl Theodor, Carl jr. en Henri jr. waren na elkaar belastingontvanger van Vaals ten tijde van het faillissement en uit dien hoofde ook betrokken bij de uitvoering ervan. De voorwaarden voor de verkoop lagen bij de assessor ter inzage op Haus Kirkveld waar zij kantoor hielden en waar de kostbaarheden bezichtigd konden worden. Dat moet pijnlijk geweest zijn.

 

Hieronder valt te lezen wat er van de Von Clermontbezittingen geveild moest worden. Het blijft verbazingwekkend dat er nog zoveel huizen en landerijen op naam van Carl Theodoor stond. Maar wellicht waren die onderpand voor leningen aan de fabriek. Dat één zoon zoveel erft is voor ons in deze tijd ook vreemd. Carl Theodor erfde de fabrieken in Nederland en Duitsland, plus kasteel Vaalsbroek, het Von Clermont Stammhaus en vele woningen en percelen land, bos en visvijvers. Huis Kirchfeld was waarschijnlijk al van hem. Zijn twee jaar jongere broer Adam had ook huizen en land geërfd, plus natuurlijk kasteel Bloemendal. De oudste zonen waren als prinsen in een koninkrijk. De opvolger en reserve-opvolger van de koning en dus degenen aan wie alles toeviel. De Von Clermont dochters hadden ieder hun bruidsschat, en te zien aan de huizen die op naam van dochters Christel en Christiane stonden ten tijde van de volkstelling van 1815, werden de jongste dochters niet afgescheept met een kleinigheid.

 

Dat de faillissementsaanvraag vanuit Frankfurt kwam heeft iets ironisch. Met Frankfurt hadden de Von Clermont familiebanden die doorliepen tot in de volgende generaties: Huyssen, Spener, Fabricius, Hessler en Jordis. Zijn op-een-na-jongste zoon August liep destijds stage bij een handelsonderneming en trouwde ook met een Frankfurtse jongedame Wilhelmine Hessler. Tevens sloeg Carl Theodors laatste uur in Offenbach/Frankfurt am Main, waar hij waarschijnlijk op bezoek was.